Dorstproef
Indicatie
Doelgroep
Elke patiënt met een polyurie zonder aanwijzingen voor osmotische diurese.
Principe
Dorsten (volumedepletie) bevordert in de normale situatie de ADH-secretie door de hypofyse-achterkwab. De osmolaliteit van de urine zal, als gevolg van de toegenomen terugresorptie van water onder invloed van ADH, toenemen en het urine-volume neemt af. Bij ontbreken (centrale diabetes insipidus; CDI) of onwerkzaam zijn van ADH (renale diabetes insipidus) stijgt de urine-osmolaliteit minder, het volume neemt minder af en de serum-osmolaliteit stijgt. Na uitwendige toediening van een ADH-analoog (desmopressine= ddAVP= Minrin) zal in het geval van centrale diabetes insipidus de urine-osmolaliteit wèl stijgen, en in het geval van renale diabetes insipidus niet. Het onderscheid tussen een langbestaande psychogene polydipsie en nefrogene diabetes insipidus kan soms erg lastig zijn, omdat bij psychogene polydipsie de renale medulla op den duur niet meer tot concentreren in staat is.
Contra-indicaties
Aanwijsbare oorzaken voor polyurie, zoals diabetes mellitus of hypercalciëmie, dienen te zijn uitgesloten of gecorrigeerd. Het moet bekend zijn dat de hypofysebijnier en -schildklieras normaal functioneren of adequaat gesubstitueerd zijn.
Oplossingen/Farmaca Stof
Bepalings- en verzamelmethoden
Serum natrium: lithiumheparinebuis
Serum-osmol: gelbuis 5 cc
Urine-osmol: urineportie
Interpretatie
U-osmol na dorstproef
(mOsm/kg H2O)
Plasma osmolaliteit
na dorsten
(mOsm/kg H2O)
Stijging Urine-osmolaliteit
na toediening 2 μg exogeen ADH
Normaal
> 800
275-295
Complete CDI
< 300
> 295
flinke stijging (> 50%)
Partiële CDI
300 - 800
290-295
stijging > 10% na dorstproef
Nefrogene DI
< 300 - 500
290-295
weinig tot geen stijging
Prim. polydipsie
> 500
275-295
weinig tot geen stijging
Instructieformulier dorstproef
Benodigdheden:
Uitvoering:
Polikliniek (voorbereiding):
Kliniek (voorbereiding + uitvoering):
Dag van de test
Dorstproef afbreken of ddAVP toediening
Toediening ddAVP
De verpleegkundige maakt de intraveneus toe te dienen ddAVP (Minrin) 2 µg klaar en vraagt een collega te controleren. Bloedafname voor bepaling van plasma osmolaliteit De ddAVP wordt toegediend. Tijd van toediening noteren. Elk half uur na toediening van ddAVP wordt de urine osmolaliteit cito bepaald, gedurende totaal 3 uur na toediening. Bij beëindigen test laatste maal wegen patiënt(e).
Einde:
De patiënt(e) mag eten en drinken. De patiënt(e) wordt pas ontslagen nadat hij geürineerd heeft.
Literatuur
Sands J, Bichet D. Nephrogenic Diabetes Insipidus. Ann Intern Med 2006;144:186-194. Lanese D, Teitelbaum I. Hypernatremia. In: HR Jacobson, GE Striker, S Klahr, eds. The principles and practice of nephrology, 2nd ed. St Louis: Mosby, 1995: pg 895. A.M. Dashe, R.E. Cramm, A. Crist, J.F. Habener, D. Salomon. A water deprivation test for the differential diagnosis of polyuria. J.A.M.A. 1963;185:699. Baylis PH. Polyuria and disorders of thirst. In: Baylis PH, Padfield PL, eds. The posterior pituitary: hormone secretion in health and disease. New York: Marcel Dekker, 1985: pg 195-225. Miles JJ, Spruce B, Baylis PH. A comparison of diagnostic methods to differentiate diabetes insipidus from primary polyuria: a review of 21 patients. Acta Endocrinol 1983;104:410-416. Diagnostisch Kompas 1999/2000, pg 591.
Datum: 2-2020
- Verdenking diabetes insipidus
- Differentiële diagnostiek centrale en renale diabetes insipidus, en psychogene polydipsie.
Doelgroep
Elke patiënt met een polyurie zonder aanwijzingen voor osmotische diurese.
Principe
Dorsten (volumedepletie) bevordert in de normale situatie de ADH-secretie door de hypofyse-achterkwab. De osmolaliteit van de urine zal, als gevolg van de toegenomen terugresorptie van water onder invloed van ADH, toenemen en het urine-volume neemt af. Bij ontbreken (centrale diabetes insipidus; CDI) of onwerkzaam zijn van ADH (renale diabetes insipidus) stijgt de urine-osmolaliteit minder, het volume neemt minder af en de serum-osmolaliteit stijgt. Na uitwendige toediening van een ADH-analoog (desmopressine= ddAVP= Minrin) zal in het geval van centrale diabetes insipidus de urine-osmolaliteit wèl stijgen, en in het geval van renale diabetes insipidus niet. Het onderscheid tussen een langbestaande psychogene polydipsie en nefrogene diabetes insipidus kan soms erg lastig zijn, omdat bij psychogene polydipsie de renale medulla op den duur niet meer tot concentreren in staat is.
Contra-indicaties
Aanwijsbare oorzaken voor polyurie, zoals diabetes mellitus of hypercalciëmie, dienen te zijn uitgesloten of gecorrigeerd. Het moet bekend zijn dat de hypofysebijnier en -schildklieras normaal functioneren of adequaat gesubstitueerd zijn.
Oplossingen/Farmaca Stof
- Desmopressine (ddAVP) 2 μg (0,5 ml) i.v.
Bepalings- en verzamelmethoden
Serum natrium: lithiumheparinebuis
Serum-osmol: gelbuis 5 cc
Urine-osmol: urineportie
Interpretatie
U-osmol na dorstproef
(mOsm/kg H2O)
Plasma osmolaliteit
na dorsten
(mOsm/kg H2O)
Stijging Urine-osmolaliteit
na toediening 2 μg exogeen ADH
Normaal
> 800
275-295
Complete CDI
< 300
> 295
flinke stijging (> 50%)
Partiële CDI
300 - 800
290-295
stijging > 10% na dorstproef
Nefrogene DI
< 300 - 500
290-295
weinig tot geen stijging
Prim. polydipsie
> 500
275-295
weinig tot geen stijging
Instructieformulier dorstproef
Benodigdheden:
- 1 venflon
- 1 adapter
- 7 vacutainernaalden
- 7 gelbuizen 5 cc (gele dop)
- 7 lithiumheparinebuizen (groene dop)
- een aantal buizen met afwijkende kleur dop voor het afnemen en wegwerpen van heparine verontreinigd bloed heparine wegwerpspuit 500IE =5 ml (100 IE/ml) om venflon te flushen ddAVP (Minrin) 2µg
- per urinenonderzoek 1 CKCL urine formulier waarop patiëntensticker en daarnaast 10 losse patientenstickers
- per bloedafname 1 CKCL formulier waarop patiëntensticker en daarnaast 7 losse patientenstickers
- weegschaal
- werklijst dorstproef
Uitvoering:
Polikliniek (voorbereiding):
- Uitsluiten diabetes mellitus/hypercalciemie: glucose (nuchter), calcium, albumine
- Uitsluiten hypofyse-bijnieras insufficiëntie, schildklierdysfunctie: (nuchter) cortisol, TSH, (FT4)
- Inschatten kans op diabetes insipidus: natrium, kalium, creatinine, ureum, osmolaliteit plasma
- Opname afdeling regelen: opname op de dag voor de dorstproef
- Laboratorium en arts-assistent inlichten over datum dorstproef
Kliniek (voorbereiding + uitvoering):
- Bij gebruik van ddAVP dient deze medicatie 12 uur (avond van opname) vóór de test gestaakt te worden.
- De dag vóór aanvang de dorstproef aanmelden bij het KCL , lever hiervoor een groen labformulier in waarop Dorstproef staat geschreven. In Glims wordt dan een profiel dorstproef aangemaakt waarbij alle benodigde patientenstickers uitgedraaid worden (de afzonderlijke bepalingen hoeven niet in Xcare te worden aangevraagd). Meld je bij de teamleider KCL t.b.v. instructies over het testschema en de afnamematerialen. (AA)
- Schrijf de dag voor de test de eenmalige gift 2 µg desmopressine voor in EVS
- Indien geïndiceerd: de dag vóór aanvang van de test de kraan en het toilet af laten sluiten door de technische dienst om “stiekem” drinken of plassen te voorkómen.
- Patiënt(e) mag drinken en eten tot aanvang van de test, echter géén thee, koffie of alcohol. Het roken en drinken van thee, koffie of alcohol staken vanaf 8 – 10 uur voor aanvang van de test.
Dag van de test
- Licht ontbijt zonder thee of koffie
- Vraag bij patient na of deze echt geen thee, koffie of alcohol gedronken heeft, en niet heeft gerookt.
- Breng om 8.30 uur een venflon in (Vplk)
- Maak de toe te dienen desmopressine 2 µg klaar (Vplk)
- Zet weegschaal naast bed (Vplk)
- Zorg dat alle afnamemedia gereed staan (AA)
- Om 09:00 u uitplassen. Eénmalig wegen patiënt(e).
- Start test om 9:00 u. Tijdens de gehele test mag de patiënt(e) niet eten, drinken of roken. Hij/zij moet op de kamer blijven.
- Vanaf 9:00u elk uur urine van het afgelopen uur wegbrengen voor cito bepaling osmolaliteit. De urineproductie per uur steeds noteren. Vanaf 10:00 elke 2 uur plasma afnemen voor natrium en osmolaliteit bepaling. (AA)
- Als de urine eerder uitgeplast is moet die bewaard worden tot het eerstvolgende tijdstip van uitplassen. Dan het totale volume noteren en daar een monster van nemen.
- STOP op het moment dat de osmolaliteit van de urine > 800mOsm/kg, óf drie opeenvolgende urine osmolaliteiten minder dan 30 mOsm/kg van elkaar verschillen, óf de plasma osmolaliteit > 300mOsm/kg is.
- Als het aanvangsgewicht meer dan 5 % is afgenomen, dient de proef gestaakt te worden.
Dorstproef afbreken of ddAVP toediening
- Bij afbreken van de dorstproef wordt patiënt opnieuw gewogen
- Als de urine osmolaliteit > 800 mOsm/kg is: er is géén sprake van diabetes insipidus. Derhalve is toediening van ddAVP niet noodzakelijk
- Als drie opeenvolgende urine osmolaliteiten minder dan 30 mOsm/kg van elkaar verschillen óf de plasma osmolaliteit > 300mOsm/kg is: er is zeer waarschijnlijk sprake van diabetes insipidus of primaire polydipsie (zie interpretatie). Dien 2 µg ddAVP toe.
- In geval van twijfel over afbreken van de test overleg met de dienstdoende Endocrinoloog.
Toediening ddAVP
De verpleegkundige maakt de intraveneus toe te dienen ddAVP (Minrin) 2 µg klaar en vraagt een collega te controleren. Bloedafname voor bepaling van plasma osmolaliteit De ddAVP wordt toegediend. Tijd van toediening noteren. Elk half uur na toediening van ddAVP wordt de urine osmolaliteit cito bepaald, gedurende totaal 3 uur na toediening. Bij beëindigen test laatste maal wegen patiënt(e).
Einde:
De patiënt(e) mag eten en drinken. De patiënt(e) wordt pas ontslagen nadat hij geürineerd heeft.
Literatuur
Sands J, Bichet D. Nephrogenic Diabetes Insipidus. Ann Intern Med 2006;144:186-194. Lanese D, Teitelbaum I. Hypernatremia. In: HR Jacobson, GE Striker, S Klahr, eds. The principles and practice of nephrology, 2nd ed. St Louis: Mosby, 1995: pg 895. A.M. Dashe, R.E. Cramm, A. Crist, J.F. Habener, D. Salomon. A water deprivation test for the differential diagnosis of polyuria. J.A.M.A. 1963;185:699. Baylis PH. Polyuria and disorders of thirst. In: Baylis PH, Padfield PL, eds. The posterior pituitary: hormone secretion in health and disease. New York: Marcel Dekker, 1985: pg 195-225. Miles JJ, Spruce B, Baylis PH. A comparison of diagnostic methods to differentiate diabetes insipidus from primary polyuria: a review of 21 patients. Acta Endocrinol 1983;104:410-416. Diagnostisch Kompas 1999/2000, pg 591.
Datum: 2-2020