Protocol splenectomie
Functie van de milt:
De functie van de milt betreft 1) filterfunctie van partikels waaronder micro-organis en 2) aanmaak van antistoffen en factoren van het complementsysteem. Daardoor heeft men bij een asplenie (splenectomie en functionele asplenie) een verhoogd risico op ernstig in korte tijd verlopende levensbedreigende infectie. Het gaat hierbij om gekapselde bacteriën zoals Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae type b en Neisseria meningitides. Andere micro-organismen zijn Escherichia coli, plasmodium spp, babesiose en Capnocytophaga (honden of kattenbeet).
Splenectomie versus functionele asplenie:
Risicogroep zijn patiënten die een miltextirpatie hebben ondergaan, maar ook een congenitale of verworven functionele asplenie.
Een sterk verhoogd risico hebben dan ook patiënten met onderliggend hematologisch lijden (sikkelcelziekte, thallassemie, sferocytose, verworven hemolytische anaemie, ITP, ziekte van Hodgkin, hypogammaglobulinemie, na bmtransplantatie, gebruik van immuunsuppressiva etc).
Patiënten met inflammatoire darmziekte, coeliakie of levercirrose hebben enige mate van functionele asplenie.
(zie tabel 1).
Maatregelen bij patiënten met asplenie:
Tabel 1
Medische condities geassocieerd met functionele asplenie
Tabel 2
Geadviseerde vaccinaties en antibiotica
Auteur NDE 2006
Laatste revisie NDE 09-2018
Functie van de milt:
De functie van de milt betreft 1) filterfunctie van partikels waaronder micro-organis en 2) aanmaak van antistoffen en factoren van het complementsysteem. Daardoor heeft men bij een asplenie (splenectomie en functionele asplenie) een verhoogd risico op ernstig in korte tijd verlopende levensbedreigende infectie. Het gaat hierbij om gekapselde bacteriën zoals Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae type b en Neisseria meningitides. Andere micro-organismen zijn Escherichia coli, plasmodium spp, babesiose en Capnocytophaga (honden of kattenbeet).
Splenectomie versus functionele asplenie:
Risicogroep zijn patiënten die een miltextirpatie hebben ondergaan, maar ook een congenitale of verworven functionele asplenie.
Een sterk verhoogd risico hebben dan ook patiënten met onderliggend hematologisch lijden (sikkelcelziekte, thallassemie, sferocytose, verworven hemolytische anaemie, ITP, ziekte van Hodgkin, hypogammaglobulinemie, na bmtransplantatie, gebruik van immuunsuppressiva etc).
Patiënten met inflammatoire darmziekte, coeliakie of levercirrose hebben enige mate van functionele asplenie.
(zie tabel 1).
Maatregelen bij patiënten met asplenie:
- Identificatie (patiënt, huisarts, medisch paspoort/medic-alert armband of ketting)
- Voorlichting aan patiënt en huisarts.
- Immunisaties: Bij voorkeur 2 weken voor splenectomie of bij spoedsplenectomie na 2 weken of zodra functionele asplenie is vastgesteld. Na chemotherapie of radiotherapie worden vaccinaties 6 maanden uitgesteld, wel krijgt patiënt zolang antimicrobiele profylaxe. Zie verder tabel 2.
- Antibiotische profylaxe: De meeste fulminante septicaemiëen ontstaan in de eerste 2 jaar na het miltverlies. zie tabel 2
- Antibiotica on demand: Een patiënt dient altijd een antibioticum thuis te hebben om zo nodig bij een koorts of koude rilling te beginnen. zie tabel 2
- Honden of kattenbeten: Altijd nettoyage en antibiotica overwegen, zie tabel 2
- Malaria: Goede instructie van profylaxe en evt. resistente gebieden vermijden
- Overige reisadviezen (via GGD of vaccinatiecentrum)
Tabel 1
Medische condities geassocieerd met functionele asplenie
- Aangeboren
- Gastrointestinaal
- Coeliakie (onbehandeld)
- Inflammatoire darmziekten (met name ernstige of onbehandelde colitis ulcerosa)
- Leverziekten
- Cirrhose
- Chron Actieve Hepatitis
- Hematologisch
- Sikkelcelziekte
- Andere hemoglobinopathiëen
- Primaire thrombocythemie
- Autoimmuum
- Vasculitis (miltinfarct)
- SLE
- RA
- Infiltratief
- Amyloidose
- Sarcoidose
- Vasculair
- Occlusie arteria lienalis
- Thrombose vena lienalis
- Arterie coeliaca thrombose
- Andere
- Hoge dosis corticosteroiden
- Miltbestraling (b.v. M. Hodgkin)
- Graft-versus-host ziekte
- Ernstige HIV-infectie met laag CD4 getal)
Tabel 2
Geadviseerde vaccinaties en antibiotica
- Pneumococ :
- PCV13 = 13-valent conjugaatvaccin eenmalig, bij voorkeur 2 maanden voor PPV23
- PPV23 = 23-valente polysacharide-pneumococcen vaccin (Pneumovax), bij voorkeur 2 maanden na PCV13. Revaccinatiemet PPV23 na 5 jaar
- Haemophilus influenzae type b (hib), eenmalig
- Meningococ Eenmalig Meningokokken ACWY vaccin (Nimenrix/ Menveo ) 1 dosis van 0,5 ml i.m.
- Influenza (griepprik) jaarlijks
- Antibiotica
- profylaxe : feneticiline 2dd 250 mg of 1dd 500 mg gedurende de eerste 2 jaar na splenectomie bij volwassenen. (Bij kinderen worden continue profylactische antibiotica geadviseerd vanaf de splenectomie tot aan het 12e-16e levensjaar). Bij overgevoeligheid azithromycine 250 mg 3x per week of clarithromycine 1dd 500 mg
- ad hoc : amoxicilline/clavulaanzuur 500/125 mg 3dd. Bij overgevoeligheid : clarithromycine 2dd 500 mg of indien profylactisch macroliden werden gebruikt dan moxifloxacine 1 dd 400mg
- bij dierenbeten : amoxicilline/clavulaanzuur 500/125 mg 3dd gedurende een week. Bij overgevoeligheid clindamycine 3dd 600 mg + ciprofloxacine 2dd 500 mg gedurende 5 dagen.
Auteur NDE 2006
Laatste revisie NDE 09-2018